Studie van de Lancaster NN775 door Alexander Vandenbohede, 2016.
Historiek van de NN775 en haar bemanning
door Cynrik De Decker
Vooraf: het initieel onderzoek naar de families van de bemanning werd opgestart door André Bruyninckx. Benny Ceulaers, Roger Guernon, Wim Govaerts & Peter Gulliver (51 Squadron) brachten heel wat waardevolle aanvullingen aan. Bombarderen bij nacht Toen Duitsland op 1 september 1939 samen met de Sovjet-Unie Polen binnenviel, reageerde Groot-Brittannië meteen door haar strategische bommenwerpers in te zetten tegen de Duitse havens. Deze aanvallen gebeurden overdag, maar de Duitse Luftwaffe was zo effectief dat de Britten snel tot het inzicht kwamen dat een formatie bommenwerpers geen partij was voor snelle, zwaarbewapende jachtvliegtuigen. Daarom werd beslist om de zware bommenwerpers vrijwel enkel 's nachts in te zetten. En wanneer Duitsland in mei 1940 ook het Westen veroverde (België, Nederland en Frankrijk) stonden de Britten alleen. Een tegenoffensief over zee was in 1940 geen optie. De enige mogelijkheid om hun tegenstander te treffen, was door 's nachts formaties bommenwerpers naar het Continent te sturen om industriële sites te vernietigen – strategische oorlogsvoering, zoals dat heet. Daarom werd één tak van de Royal Air Force enorm uitgebouwd: RAF Bomber Command. Vanaf 1941 werden de nog zwaardere, viermotorige bommenwerpers ingezet, waarvan de meest gekende de Avro Lancaster zou worden. Zware verliezen Doorgaans werd een Britse bommenwerper bemand door zeven vliegeniers: piloot, navigator, bommenrichter, radiotelegrafist, boordwerktuigkundige en twee boordschutters. Elk van hen had een jarenlange opleiding achter de rug - het grootste deel in Canada, waar het vliegweer stabiel was voor jonge bemanningen. De omvang van het hele opzet is vandaag nauwelijks te vatten: geschat wordt dat één miljoen mensen gedurende die vijf jaar oorlog betrokken was in Bomber Command - niet enkel de vliegeniers, maar ook het onderhoudspersoneel, de catering, de opleiding, de productie. De Britten konden ook rekenen op de massale steun van de overige landen van de Commonwealth (Britse Gemenebest): Canada, Australië, Nieuw-Zeeland ... leverden tienduizenden jongemannen. Grote delen van Engeland werden ingenomen door talloze vliegbases - niet enkel door de Britten, maar vanaf 1942 ook door de Amerikanen. Zij hanteerden evenwel andere principes: hun vliegtuigen (B-17, B-24) waren zwaar bewapende vliegende vestingen die in formatie wél een aanval met jachtvliegtuigen konden weerstaan. Het nadeel was dat de bommenlast veel lager was dan die van hun Britse collega’s. Voor de vliegeniers van RAF Bomber Command was de kans op overleven echter vrij gering. Vanaf 1941 bouwde Duitsland met behulp van radarposten een zeer efficiënt afweersysteem uit. Zwaarbewapende nachtjagers werden via de radio vanuit het radarstation naar de bommenwerper geleid. Voor de RAF-bemanningen, die urenlang doorheen het duister vlogen, was dergelijke interceptie totaal onverwacht. Door een nachtjager-aanval stond de bommenwerper, die duizenden liters benzine aan boord had, meteen in lichterlaaie. Enkel de piloot had zijn valscherm steeds bij zich. Hij diende als laatste het toestel te verlaten, nadat zijn makkers de parachute aan hun harnas geklikt hadden, en in het duister door de romp moesten kruipen om een ontsnappingsluik te openen. De verliescijfers van RAF Bomber Command waren, ook in vergelijking met die van de Amerikaanse bommenwerpers, hallucinant. Van een bemanning werd verwacht om dertig missies te vliegen, vooraleer tijdelijk van de operaties te worden gehaald. Achteraf zou blijken dat slechts 1 op 4 de kans had dit heelhuids te overleven. Bomber Command verloor in 5 jaar oorlog 55 000 jongemannen - enkel in het duikbootwapen was het verliespercentage nog hoger. Lancaster NN775 Elk vliegtuig heeft een serienummer. De Lancaster die in Bunsbeek neerkwam was NN775 toen hij de fabriek Austin Motors verliet. Het toestel werd opgenomen in de sterkte van 514 Squadron, een eenheid die vanop Waterbeach (graafschap Cambridgeshire) opereerde. Elk squadron trachtte een twintigtal bommenwerpers inzetklaar te houden. Dit betekende dat er een kleine tweehonderd vliegeniers operationeel waren, en een veelvoud aan onderhouds- en logistiek personeel. Op de romp van elk machine werd een code geschilderd – voor de NN775 was dit “A2” (code C-flight van 514 Squadron) en “F²” (individuele letter). De crash te Bunsbeek voltrok zich in maart 1945. België was al een half jaar bevrijd en gecontroleerd door de geallieerde troepen. Het territorium van het Reich brokkelde af, en de Luftwaffe was gebroken – jarenlange bombardementen hadden uiteindelijk de vliegtuigproductie naar omlaag gebracht en het aantal bases van waaruit de Duitse jagers konden opereren, daalde zienderogen. Ook werd het gebrek aan ervaren piloten pijnlijk zichtbaar. Voor Bomber Command een reden om die laatste maanden van de oorlog overdag operaties te vliegen – men diende immers slechts over een relatief korte afstand boven vijandelijk gebied te opereren. Holman Kerr en zijn kleurrijke bemanning Eind januari 1945 presenteerde zich te Waterbeach een nieuwe “crew” (bemanning). Deze stond onder leiding van de 23-jarige Flying Officer Holman Kerr, een Noord-Ier. Voor hij de RAF vervoegde was hij werkzaam in de Belfast Banking Company. Onder zijn vleugels had hij een kleurrijk groepje van diverse pluimage. De navigator was de joodse Flight Sergeant Sidney Smith 21 jaar). Hij en zijn oudere zus verloren op jonge leeftijd hun moeder, en brachten hun jeugd door in een weeshuis. Voor Sidney zal de RAF een uitweg zijn geweest naar een boeiender leven. Frank Clarke was de bommenrichter, over hem is ons op dit moment weinig bekend. Van de 20-jarige Sergeant Christopher Hogg, die de rugkoepel bemande, weten we dat hij afkomstig was van South Yardley, Birmingham. Sergeant William Marsden (20 j.) werkte voorheen bij English Electric Co., en was de geknipte boordtechnieker, afkomstig uit Lancashire. Hij was enige zoon. De vijf voornoemde vliegeniers waren afkomstig van het Verenigd Koninkrijk. Er waren er nog twee die van veel verder kwamen. Flight Sergeant Allan Olsen gaf zich in oktober 1942 present in het rekruteringskantoor van zijn geboortestad Toowoomba, in het Australische Queensland. Bij het inkijken van zijn militair dossier dat in Canberra in de archieven rust, merken we dat zijn profiel dat was van vrijwel elke 18-jarige Australiër: voetbal, tennis, golf, cricket, zwemmen, boksen, schieten, vissen waren zijn favoriete bezigheden. Maar ook intellectueel was Allan sterk: talen, algebra, meetkunde, boekhouden, met een liefde voor geschiedenis. Begin 1943 werd hij op een schip gezet dat hem naar de andere kant van de aardbol bracht – in Canada zou hij een radiotelegrafist-boordschutter worden. Daar zou hij de Ierse Holman Kerr leren kennen, waarrond de komende jaren een bemanning zou groeien. Een Lancaster-bommenwerper was 21 meter lang en in de staart was nog een geschutskoepel gebouwd. In die eenzame positie zat iemand met een zwarte huidskleur: Sergeant Herbert Thomas was afkomstig van het vroegere slaveneiland Jamaica. Een jaar voor hij zijn einde zou kennen in de Pamelenstraat, had zijn land zelfbestuur verkregen binnen het Gemenebest. De inzet van Caribische jongemannen zoals Thomas zal ongetwijfeld bijgedragen hebben tot het respect van de Britse kroon voor niet-blanke onderdanen. Ingedeeld bij het 514 Squadron Na de aankomst in een operationele eenheid zoals 514 Squadron werden de zeven nog niet meteen ingezet. Bij het doorbladeren van de dagboeken van het smaldeel komen we ze pas twee weken later tegen. Tot dan brachten ze hun tijd door met oefenvluchten, het invliegen van gerepareerde Lancasters, om zo meer vlieguren in hun logboeken te kunnen pennen, vooraleer aan het grote werk te beginnen. Eerste missie voor Captain Kerr: Dresden Jonge, onervaren gezagvoerders kregen doorgaans twee kansen om mee te vliegen met een door de wol geverfde bemanning. Holman Kerr zal de avond van 13 februari 1945 wat onwennig tussen de mannen van de Canadese skipper O'Brien gestaan hebben, voor zijn eerste oorlogsvlucht. Het zou de beruchtste bombardementsmissie van de oorlog worden. Op het bord stond de naam van de Duitse barokstad Dresden. Om 21.44 uur zat Holman naast O'Brien, op een klein stoeltje, voor wat een lange vlucht zou worden. Tot grote opluchting van zijn bemanning, rolde de Lancaster negen uur later terug over de landingsbaan van Waterbeach. intussen waren Amerikaanse bommenwerpers op weg om de stad opnieuw te bombarderen. De raids op Dresden zorgen nog steeds voor heel wat controverse, en brachten na de oorlog het hele geallieerde bombardementsoffensief in diskrediet. Britten en Amerikanen stelden dat de stad als belangrijk verkeersknooppunt wel degelijk een strategisch doelwit was. Vooral de naoorlogse Oost-Duitse (communistische) autoriteiten joegen het dodencijfer bij de burgerbevolking naar het half miljoen. Recent wetenschappelijk onderzoek, in opdracht van het stadsbestuur, schat de dodentol evenwel op 20 000. Holman kreeg nog een kans om als copiloot mee te vliegen. Met dezelfde captain O'Brien zette hij koers naar Wesel op 16 februari. Operationele bemanning De dag nadien werd de Kerr-crew fully operational verklaard. De zeven jongemannen zouden nu als team de opdrachten kunnen uitvoeren waarvoor ze haast twee jaar lang opgeleid was geweest. Hun avontuur begon op 18 februari 1945 – een eerste operatie, bij dag. Doelwit was Wesel – de haast zes uur durende missie werd zonder incidenten afgerond. De dag nadien stonden ze weer op het krijtbord: de opdracht van de dag ervoor werd gewoon herhaald, en opnieuw werd de bommenlading op Wesel gedropt. Twee dagen later volgde de eerste nachtelijke opdracht naar Dortmund – zes uur vliegen doorheen het donker, een hele opdracht voor Sidney Smith die gebogen over zijn navigatietafel de koercorrecties aan zijn piloot Kerr doorgaf. Maar de bommen werden boven de Duitse stad afgegooid. De nacht nadien mochten ze in een bed slapen, maar de ochtend van 22 februari werd alles in gereedheid gebracht voor hun vierde missie: doelwit was Osterfeld waar Sidney om 16.01 uur de schakelaars omdraaide om de lading te lossen. Brandstof is cruciaal om oorlog te voeren, en daarom richtten de bommenwerpers hun krachten op de Duitse benzineproductie. Captain Holman Kerr kreeg op 26 februari te horen dat de volgende dagmissie richting Dortmund Hoesch Benzin leidde. Twee dagen later opdracht nummer 6: Nordstern, en ditmaal met de Lancaster NN775 – voorheen werd hen telkens een ander toestel toegewezen. De zevende missie Dezelfde NN775 stond een week later klaar de ochtend van 5 maart 1945. Holman Kerr en zijn makkers waren goed uitgerust om hun zevende oorlogsopdracht aan te vangen, want ze waren al een week lang niet ingezet. In de buik had het grondpersoneel één bom van 2000 kilo getakeld, en nog eens een dozijn projectielen van 250 kilo elk. Die voormiddag verlieten de Lancasters van 514 Squadron met een interval van één minuut de startbaan van Waterbeach. Het klimmen in de lucht met 5000 kilo bommen en nog zoveel brandstof ging moeizaam. De formatie van 170 bommenwerpers werd boven de Noordzee gevormd, de koers uitgetekend richting Gelsenkirchen. Al een maand lang stond het geluk aan de zijde van 514 Squadron – geen enkele bommenwerper ging verloren. Elke avond werd het succes gevierd, in de bar en de omliggende pubs werd de spanning en stress weggespoeld met ale, whisky en andere geestrijke drank. De tegenstander zat op de knieën, de oorlog zou niet zo heel lang meer duren. Gelsenkirchen zou na men 2,5 uur vliegen bereiken, de terugtocht zou minder dan twee uur duren – een Lancaster was nu eenmaal veel sneller zonder die zes ton bommen in het ruim, en met halflege benzinetanks. Maar we weten niet hoe die uren voor de Kerr-crew verstreken. We veronderstellen - maar heel zeker zijn we niet - dat ze het doelwit bereikten, en dat Sydney Smith die zes ton bommen afgooide boven Gelsenkirchen. Dit deden de andere achttien bommenwerpers van 514 Squadron zonder oogcontact met de grond en het doelwit te hebben, want de raffinaderij lag verscholen onder een wolkendek. Op zo’n momenten werd de radar ingeschakeld die doorheen de wolken priemde en de contouren van het landschap beneden op een scherm weergaf. Wat wel zeker is, is dat de Duitse luchtafweer die dag van zich afbeet: twee toestellen keerden beschadigd naar Waterbeach terug. De bemanningen rapporteerden dat ze zagen hoe één bommenwerper neergehaald werd boven het doelgebied – ze telden vijf valschermen. Hoopten ze dat het hun makkers van de NN775 waren ? Die avond zal het gespreksonderwerp op de basis het verlies van Kerr en zijn mannen geweest zijn. De klerk tikte in het Operations Record Book het woord “MISSING”. De dagen nadien ratelden de telegrafen naar vier adressen in Groot-Brittannië, één in Noord-Ierland, één in Toowoomba en nog een laatste in het broeierige Jamaica: “Regret to inform you that your son…” (“Met spijt delen we u mee dat uw zoon…”), met als slotzin “Van zodra we meer informatie hebben, wordt u onverwijld ingelicht.” Pamelenstraat, Bunsbeek, 15 uur De Belgische bevolking was na een half jaar de aanwezigheid van Britse en Amerikaanse troepen gewend. Militaire vrachtwagens beheersten het straatbeeld. Ook in het landelijke Bunsbeek, nu een deelgemeente van Glabbeek, waar de winter haar einde naderde, en de boeren reikhalzend uitkeken naar een eerste lente waarin de aandacht niet zou gaan naar de oorlogsmiserie, maar naar volle akkers en koeienuiers. Zo ook in de Pamelenstraat, waar de Velp het vette gras voedde voor de runderen die er graasden. Op dit moment zoeken we verder naar de schaarse ooggetuigen van meer dan zeventig jaar terug, die het aanzwellend geluid van de NN775 moeten gehoord hebben, en hoe die zich om een nog steeds onverklaarbare reden in de drassige weide boorde. Een krater vulde zich snel met water waarop brandstof dreef, en waarrond grote stukken aluminium geslingerd lagen. Kort nadien arriveerde een Brits team op de plaats – snel werd duidelijk dat dit alles was wat overbleef van de NN775 en haar bemanning. Enkele weken later was alle hoop geweken: een onderzoeksteam ploeterde in de koude modder, tastend naar resten van de bemanning. Het resultaat: schamele overblijfselen, niet herkenbaar, maar hier en daar een kledingstuk met een naam – die van Frank Clarke, Sidney Smith en Christopher Hogg. En een epaulette met Australisch kroontje – het bewijs dat ook Allan Olsen het niet overleefd had. Vraagtekens Vader Olsen nam geen vrede met dit vreselijke nieuws. Op 28 juli nam hij pen en papier die hij richting Ministerie van Defensie postte: “Al vijf maand is mijn zoon vermist. Ik kreeg een brief van een moeder van één van de bemanningsleden uit Engeland, gedateerd 3 april, nauwelijks een maand nadat het vliegtuig verondersteld was neergestort te zijn in België. Zij vertelde me dat vier jongens van de bemanning gevonden waren, waarvan twee geïdentificeerd werden en twee nog onbekend zijn. Zij hoopte dat mijn zoon ontsnapt zou zijn aangezien er nog steeds geen bewijs is van de dood van de overige drie. (…) Mocht u nog details te weten komen, wil u die mij asjeblieft zo snel mogelijk bezorgen. Ik dank u…” Een jaar later keerde een gespecialiseerd team terug naar de Pamelenstraat. Op 23 maart 1946 werd nog een poging ondernomen om de resten te bergen, maar zonder resultaat. Squadron Leader Clowes, die de droeve taak had met de 2 Missing Research and Enquiery Unit alle crashplaatsen te bezoeken waar nog vraagtekens rondspookten omtrent het lot van de bemanning, schreef : “Er blijft niks over op de plaats van de crash, enkel een kuil van zes op twee meter, vol water. De boer vult het gat weer op. Aangezien de crash plaatsvond in door de Britten gecontroleerd gebied, en geruimd werd door een RAF-eenheid, kan de lokale bevolking niet meer informatie verstrekken. Ze lijkt zelf verrast over het feit dat het Ministerie van Defensie nog niet alles weet hierover. (…) Major Howe, die de zaak behartigde en het post mortem-onderzoek uitvoerde, schreef al dat de lichamen in zo’n verminkte staat verkeerden, dat hij zelfs niet kon uitmaken of er nu zeven of vijf slachtoffers waren, maar hij gelooft dat niemand ontsnapt kon zijn.” Die schamele resten waren intussen begraven in de tuin van het militaire hospitaal van Heverlee, onder een kruis met de vermelding “Bomber crew (perhaps 5) Killed 5-3-45”. (“Bommenwerpersbemanning (misschien 5) omgekomen op 5-3-45”). De zeven families moesten vrede nemen met het feit dat hun zoon nooit zou terugkeren. Een grafsteen op de intussen als militaire begraafplaats ingerichte site, zou hun lot definitief bezegelen. In het register zijn de zeven stenen evenwel één collectief graf. En wie goed kijkt, ziet nog steeds de verzakking in de weide in de Pamelenstraat. Het verhaal van de NN775 is er een met vele vraagtekens. Misschien verdwijnen er enkele nadat de opgraving afgerond is. Dit werk vangt aan op 11 november 2016 – een dag die alom bekend is als Wapenstilstandsdag. Het toeval wil dat het ook de dag is waarop Allan Olson uit Toowoomba zijn 93ste verjaardag zou vieren. Mocht hij blijven leven. Bronnen:
|
Waterbeach, de vliegbasis van 514 Squadron, van waar de NN775 opsteeg.
Toowoomba, Australië, de woonplaats van William Olsen.
Beckford Kraal, Clarendon, Jamaica, de woonplaats van Herbert Thomas.
Rugkoepelschutter Christopher Hogg, 20 jaar, was zeer goed bevriend met de Jamaicaanse staartschutter Herbert Thomas. Beiden dragen aan hun kraag een geluksbrenger: een zilveren olifantje. Deze foto werd waarschijnlijk genomen toen ze reeds operationeel waren, dus kort voor hun dood. (fam. Hogg).
Gelsenkirchen, het zevende en laatste doelwit van de bemanning. De industriële site bevond zich ten westen van de stad.
Fragment uit het oorlogsdagboek van 514 Squadron : "19 toestellen stegen op om Gelsenkirchen aan te vallen. Weer: 10/10 bewolkt. Formatie goed. Bommen vielen geconcentreerd. Flak Zwak/Gemiddeld. (...) Gezien hoe een toestel boven het doelwit neergeschoten werd boven het doelwit om 14.04 u. 5 parachutes gezien. Geen vijandelijke toestellen gezien. Alle toestellen van 514 terug op basis geland, behalve de F2, F/O Kerr (vermist).
17 toestellen worden in gereedheid gebracht voor opdracht van morgen." (bron: Operations Record Book 514 Squadron, The National Archives) ,Uittreksel van een verslag na het bezoek van een onderzoeksteam te Bunsbeek van de 2 Missing Research & Inquiery Unit op 23 maart 1946 : "De hele bemanning kwam om het leven en is begraven op HEVERLEE MILITAIRE BEGRAAFPLAATS, ten zuiden van LEUVEN op 101 British General Cemetery.
Er blijft niets over van het vliegtuig op de crashplaats, enkel een kuil vol water (20 x 6 voet), die nu door de boer gevuld wordt. Aangezien deze crash plaatsvond in een zone onder controle van de Britse strijdkrachten en geruimd werd door een R.A.F.-eenheid, kan de lokale bevolking niet meer info verschaffen, en ze lijken eerder verrast dat het Ministerie van Luchtvaart niet meer over dit voorval weet. Intussen is 101 Hospital ontbonden. Major Howe, die het register invulde en de postmortem gegevens noteerde, bevestigde dat de lichamen, gevonden op de site, in zo'n verminkte conditie verkeerden dat men zelfs niet kon uitmaken of er nu vijf of zeven slachtoffers waren, maar men veronderstelt dat niemand overleefde." (bron: Australian War Memorial archives, Canberra) Het grafkruis te Heverlee, kort na de oorlog, met de namen van de zeven gesneuvelden. (Sally Olsen)
|